Variatie binnen de primaire behandeling van gedisloceerde distale radiusfracturen in Nederland

B. Barvelink1 J. Posthuma de Boer2 R. Wichertjes3 J.W. Colaris4

1 Arts-Onderzoeker, Afdeling Orthopedie en Sportgeneeskunde, Erasmus MC, Rotterdam 2 Orthopedisch Chirurg, FlexClinics, Utrecht 3 Masterstudent Geneeskunde, Erasmus Universiteit, Rotterdam & masterstudent Bewegingswetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam, Amsterdam 4 Orthopedisch chirurg-traumatoloog, Afdeling Orthopedie en Sportgeneeskunde, Erasmus MC, Rotterdam

Corresponding author: B. Barvelink, b.barvelink@erasmusmc.nl

Vorig jaar is de nieuwe Nederlandse Richtlijn Distale Radiusfracturen gepresenteerd. Hoe uniform is Nederland ten aanzien van de behandeling van deze fracturen? Om het bestaande behandelbeleid omtrent de conservatieve behandeling van gedisloceerde extra-articulaire radiusfracturen te evalueren, werd dit enquête-onderzoek uitgevoerd. Alle Nederlandse ziekenhuizen met een spoedeisende hulp zijn benaderd; de enquête omvatte 27 vragen voor orthopeden en traumachirurgen en 13 relevante vragen voor spoedeisende hulp (SEH) artsen. De vragen waren gericht op de vorm van pijnstilling tijdens repositie, repositietechniek, type immobilisatie, duur van de behandeling, revisiemomenten en patiëntgerichte adviezen. Van alle benaderde artsen heeft 73% van de orthopeden, 63% van de SEH-artsen en 50% van de traumachirurgen de enquête ingevuld. Uit 89 van de 91 benaderde ziekenhuizen ontvingen wij ten minste één ingevulde enquête. Verreweg de meeste fracturen worden geïmmobiliseerd met een spalk. Slechts 29% van de artsen kiest direct voor circulair gips. De immobilisatieduur is gemiddeld vijf weken. Een gipswissel wordt niet standaard uitgevoerd gedurende de immobilisatieperiode. 40% van de respondenten kiest ervoor het bestaande gips te circulariseren. Idealiter zou een richtlijn moeten leiden tot een systematische en uniforme behandeling van patiënten, ongeacht in welk ziekenhuis en op welk tijdstip een patiënt zich meldt. Uit dit enquête-onderzoek blijkt een vrij hoge mate van overeenstemming, al zijn er ook duidelijke verschillen aangetoond. Niet alleen tussen verschillende ziekenhuizen, maar ook tussen de verschillende betrokken specialismen. Dit enquête-onderzoek benadrukt het nut om richtlijnen te evalueren.

Introductie In augustus 2021 is de nieuwe Nederlandse Richtlijn Distale Radiusfracturen gepubliceerd.1 De vernieuwde richtlijn is terughoudend ten aanzien van adviezen over de conservatieve behandeling van gedisloceerde fracturen. Heeft een circulair gips of een spalk de voorkeur? Is een gipswissel geadviseerd en wat is de beste timing hiervoor? Is een repositie noodzakelijk in het geval van een operatie-indicatie? Er is gebrek aan wetenschappelijk bewijs om deze vragen te beantwoorden. De CAST-studie, een zorgevaluatiestudie opgezet vanuit het Consortium Orthopaedic Research (CORE), hoopt meer inzicht te geven in deze onderwerpen.2 Voorafgaande aan de CAST-studie werd dit enquête-onderzoek uitgevoerd. Hoe worden deze fracturen momenteel in Nederland behandeld? Zijn er verschillen tussen specialismen, of zitten we veelal op één lijn?

De distale radiusfractuur (DRF) is een veel gezien letsel op de spoedeisende hulp (SEH). Een deel van deze fracturen wordt vanwege een onacceptabele stand op de SEH gesloten gereponeerd en vervolgens geïmmobiliseerd. Het is alom bekend dat het risico op secundaire dislocatie bij gereponeerde fracturen vergroot is.3 Een goede repositie, gevolgd door adequate immobilisatie en follow-up, is dan ook van belang.

Dat er variatie bestaat binnen de conservatieve behandeling van gedisloceerde distale radiusfracturen is een bekend gegeven, ook in ons land. Zo worden er bijvoorbeeld verschillende typen immobilisatie (spalk of circulair gips) toegepast na de repositie. Deze variatie bestaat doordat er onvoldoende bewijs is welk type immobilisatie superieur is betreffende stabiliteit, risico’s en functionele uitkomst.4,5 Keuzes worden daardoor vooral bepaald door de voorkeur en ervaringen van de behandelaar en/of door lokale logistiek.6 Uniformiteit onder ziekenhuizen, alsmede tussen specialismen, is wenselijk om een gelijke en kwalitatief goede behandeling voor patiënten na te streven. Richtlijnen worden opgesteld om uniformiteit te bevorderen en daarmee de kwaliteit van de gezondheidszorg te verbeteren. Wij voerden een enquête-onderzoek uit om het huidige behandelbeleid omtrent de conservatieve behandeling van gedisloceerde, extra-articulaire distale radiusfracturen bij volwassenen in Nederland te evalueren.

Methode Alle Nederlandse ziekenhuizen met een SEH-afdeling zijn in 2018 benaderd voor dit enquête-onderzoek. In elk ziekenhuis werd een SEH-arts, een traumachirurg en een orthopedisch chirurg gevraagd een digitale enquête in te vullen namens zijn/haar vakgroep. De enquête is opgesteld en verstuurd met het programma Castor (versie 2020.2, Castor EDC). De enquête bestond uit totaal 32 vragen, weergegeven in bijlage 1. De vragen waren gericht op de repositie, immobilisatie, duur van de behandeling, revisiemomenten en patiëntgerichte adviezen. Ook werd gevraagd of men gebruik maakt van een lokale of de nationale richtlijn. De laatste veertien vragen waren gericht op de vervolgbehandeling en daarom niet van toepassing voor SEH-artsen. Er is herhaaldelijk een herinnering gestuurd als een respons van de respondent uitbleef. Indien ook hierop geen reactie werd ontvangen, zijn de desbetreffende artsen telefonisch benaderd. De verkregen data zijn geanalyseerd met SPSS. Er werd in deze enquête-studie met name gebruikgemaakt van beschrijvende statistiek. Verschillen tussen de verschillende vakgroepen - traumachirurgie (TRC), orthopedische chirurgie (ORT) en spoedeisende hulp (SEH) - werden statistisch getoetst met de chi-kwadraattoets. Er wordt gesproken van een statistisch significant verschil bij een p-waarde van 0.05 of kleiner.

Resultaten In totaal zijn 91 ziekenhuizen benaderd. De enquête is verstuurd in 2018 en dataverzameling liep tot 2020. Van 89 ziekenhuizen ontvingen wij ten minste één ingevulde enquête. In totaal hebben 49 SEH-artsen, 60 traumachirurgen en 50 orthopeden de enquête ingevuld.

Repositie en pijnstilling Gesloten repositie van de fractuur vindt bijna altijd plaats op de SEH (95%). De overige 5% wordt op de gipskamer gereponeerd. Veelal wordt de repositie uitgevoerd door de A(N)IOS (77%) of specialist (19%). Zelden wordt de repositie overgelaten aan de SEH-verpleegkundige (2%) of de gipsverbandmeester (2%).

De toediening en vorm van pijnstilling voorafgaand aan de gesloten repositie varieert en is weergegeven in tabel 1. Böhler-anesthesie wordt met 94% veruit het meest frequent toegepast, gecombineerd met orale pijnstilling. De SEH-arts geeft significant vaker orale pijnstilling in vergelijking met de orthopedisch chirurg en traumachirurg (SEH 74%, TRC 42%, ORT 42%, p = 0,001). Procedurele Sedatie en Anesthesie (PSA) wordt significant vaker gegeven door de SEH-arts en de traumachirurg dan door de orthopedisch chirurg (p = 0.05). PSA wordt alleen toegepast door een bevoegde SEH-arts. Van alle respondenten zegt 13% dat het tijdstip van de dag bepalend is voor de soort pijnstilling die de patiënten ontvangen. De meest genoemde reden is dat het gebruik van PSA alleen overdag mogelijk is.

Immobilisatie De resultaten zijn weergegeven in tabel 2. De gipsspalk wordt met gemiddeld 71% het meest toegepast als immobilisatiemethode. Kleine verschillen werden gerapporteerd door de orthopedie en traumachirurgie in vergelijking met de SEH. Ongeveer een derde van de trauma- en orthopedisch chirurgen kiest voor een circulair gips. Dit percentage ligt lager bij SEH-artsen, namelijk 20%. Indien er circulair gegipst wordt, kiest 67% ervoor het gips te splijten.

Het gips wordt vooral aangelegd door de SEH-verpleging (86%) en in de andere gevallen door de gipsverbandmeester (9%) of behandelend arts (5%). Dit is afhankelijk van het tijdstip omdat de gipsverbandmeester vaak alleen overdag aanwezig is. De kwaliteit van het aangelegde gips wordt vervolgens gecontroleerd door de SEH-verpleegkundige (44%), de behandelend arts (43%) of de gipsverbandmeester (13%).

Alle respondenten antwoordden dat de patiënt, voordat hij/zij de SEH verlaat, geïnformeerd wordt over mogelijke gipsklachten, complicaties en andere aandachtspunten. Meestal wordt dit mondeling besproken door met name de SEH-verpleegkundige. Een kleine groep (16%) geeft de patiënt hiervoor een informatiefolder. Vitamine C-suppletie wordt door 33% geadviseerd (SEH 45%, ORT 30%, TRC 26%). Het verschil tussen specialismen is hierbij niet significant (p=0.12).

Nabehandeling De resultaten zijn weergegeven in tabel 3. Patiënten komen gemiddeld zeven dagen na het ongeval op controle (range 1-14 dagen). Bij 46% wordt tijdens deze controle het gips gecirculariseerd en bij 38% wordt het gips vervangen voor een circulair gips. De overige 16% continueert het huidige gips. Indien het gips wordt gewisseld, gebeurt dit in 79% onder tractie om de kans op secundaire dislocatie te verkleinen. Na de gipswissel maakt 94% een controlefoto.

Discussie Dit landelijke enquête-onderzoek geeft een overzicht van de variabiliteit in Nederlandse ziekenhuizen omtrent de behandeling van gedisloceerde DRFs. Het blijkt dat op veel vlakken uniform wordt gewerkt. Toch zijn er wat interessante verschillen die in deze discussie nader worden beschreven.

Er wordt verschillend gedacht over adequate pijnstilling tijdens de repositie. Orthopeden geven beduidend minder additionele pijnstilling naast de gebruikelijke Böhler-anesthesie. Slechts 15% van de orthopeden maakt gebruik van PSA, tegenover ruim een derde (35%-40%) van SEH-artsen en traumachirurgen. Doen orthopedisch chirurgen hiermee hun patiënten tekort? Waarschijnlijk niet. Meerdere RCT’s kwamen tot dezelfde conclusie: tijdens de repositie is er geen significant verschil in pijnbeleving tussen PSA of Böhler-anesthesie.7 Ook niet onbelangrijk; bij Böhler-anesthesie blijft na de repositie het pijnstillende effect langer behouden. Het meest comfortabel, maar ook het meest kostbaar en tijdsintensief, is het plaatsen van een zenuwblok.8

De volgende opvallende bevinding is de spreiding in immobilisatietechnieken. We prefereren in Nederland duidelijk de gipsspalk. Slechts een derde van de artsen kiest voor een circulair gips. Dit percentage is nog wat lager onder SEH-artsen, namelijk 20%. De variatie in immobilisatie is goed te verklaren. Er is een gebrek aan wetenschappelijk bewijs dat één van de immobilisatietechnieken superieur is boven de andere. Zowel de Nederlandse als de Amerikaanse richtlijn spreken hierover dan ook geen voorkeur uit. Een aantal publicaties beweert dat er geen significant verschil bestaat tussen de spalk of circulair gips wanneer het gaat over secundaire dislocatie en noodzaak tot operatieve behandeling.5,9,10 Onze onderzoeksgroep vond echter in een retrospectieve multicenter cohortstudie dat een circulair gips de kans op secundaire dislocatie mogelijk verkleint.11 De eerdergenoemde CAST-studie, een multicenter RCT, hoopt een antwoord te geven op dit kennishiaat.2

Na aanleg van een circulair gips kiest men er vaak voor om het gips meteen te splijten (67%). Is dit een nuttige handeling? Er is geen bewijs of dit tot minder complicaties leidt of dat dit het comfort voor de patiënt vergroot. Capo e.a. onderzochten in hun kadaverstudie hoe hoog de druk moet worden opgevoerd, voordat een gespleten gips verwijdt.12 De ruimte blijkt pas toe te nemen bij een druk van 50mmHg. Men spreekt echter al bij een druk boven de 30mmHg van een compartimentsyndroom. Dit suggereert dat het splijten van een circulair gips geen meerwaarde heeft.

Over de noodzaak van gipswissels, al dan niet onder tractie, is weinig bekend. Drager e.a. (2014) onderzochten in een retrospectief cohort de prevalentie van gipsaanpassingen na aanleg van een circulair onderarmgips.9 Bij meer dan 75% was geen gipsaanpassing nodig binnen de eerste tien dagen. Wik e.a. onderzochten de verschillen tussen circulaire gipsbehandeling versus spalkimmobilisatie gedurende de eerste tien dagen.5 In beide groepen moest bij een derde van de patiënten het initiële gips gewijzigd worden in verband met gipsklachten. Dit suggereert dat geen van beide behandelingen superieur is betreffende comfort voor de patiënt. Wat betreft het vervolgbeleid zien we veel uniformiteit. Iedere patiënt wordt na een week teruggezien voor röntgenologische controle. Bij deze eerste controle wordt bij 84% wijzigingen aangebracht aan het huidige gips, waarbij óf de aangelegde spalk wordt gecirculariseerd (46%), óf het gips wordt vervangen (38%). De huidige richtlijn geeft geen advies over de timing van een gipswissel. Al is de literatuur schaars, gipswissels of aanpassingen lijken geen effect te hebben op secundaire dislocatie.9

De gemiddelde gipsduur bedraagt vijf weken en komt overeen met het advies van de huidige Nederlandse richtlijn voor gereponeerde fracturen. Het is belangrijk dat men onderscheidt maakt of het een gereponeerde fractuur of een initieel niet-gedisloceerde fractuur betreft. Voor deze laatste groep adviseert de richtlijn een immobilisatieduur van drie weken.1 Bij niet-gedisloceerde DRFs zijn pijnscores namelijk vergelijkbaar bij een immobilisatie van drie of vijf weken en tevens is er geen verschil in functionele uitkomsten na één jaar.13

Het laatste discussiepunt: meestal wordt (66%) geen vitamine C-suppletie geadviseerd. Vitamine C wordt voorgeschreven na een polsfractuur omdat is aangetoond dat orale suppletie de incidentie op Complex Regionaal Pijn Syndroom type 1 (CRPS-1) verlaagt.14 Alhoewel de richtlijn distale radius fracturen hier geen aanbeveling over doet, wordt vitamine C-suppletie wel aangeraden in de Nederlandse richtlijn CRPS-1.15

Een sterk punt van dit enquêteonderzoek is de relatief hoge respons; in 98% van de benaderde ziekenhuizen heeft in ieder geval één arts de enquête beantwoord. De studie zou hiermee een waarheidsgetrouw overzicht weergeven van de variabiliteit in Nederlandse ziekenhuizen. Toch is dit geen gegeven; het is gemakkelijk om in een enquête sociaal wenselijke antwoorden te geven conform de richtlijn, terwijl dit misschien niet de praktijk weerspiegelt. We hebben in deze studie gekeken naar de uniformiteit tussen de betrokken specialismen. De interpretatie van deze resultaten verdient enige voorzichtigheid. Uit 98% van de ziekenhuizen werd een reactie ontvangen, maar niet alle benaderde specialisten hebben gereageerd. Tevens hebben we in ieder ziekenhuis één persoon per vakgroep uitgenodigd. Het is natuurlijk goed mogelijk dat er ook binnen de vakgroep verschillende gedachtes heersen.

Deze beschrijvende enquête studie leent zich erg goed als vergelijkingsmateriaal in aankomend prospectief onderzoek, waaronder de CAST-studie.2 Al vonden wij in deze studie geen bezwaarlijke bevindingen, er waren wel een aantal interessante verschillen. Dit onderzoek laat zien dat het waardevol is om met een enquête-onderzoek de geprefereerde behandelstrategieën te evalueren, mogelijke pijnpunten in kaart te brengen en om hiermee adviezen in de richtlijn aan te kunnen scherpen.

Conclusie In deze enquête-studie onderzochten wij de uniformiteit binnen de behandeling van gereponeerde distale radiusfracturen in Nederland. Er blijkt sprake van een vrij hoge mate van overeenstemming tussen de ziekenhuizen en tussen verschillende vakgroepen. Opvallende verschillen zagen wij met betrekking tot het type pijnstilling tijdens de repositie, de verkozen immobilisatietechniek en gipsaanpassingen gedurende de immobilisatieperiode. Deze studie geeft een mooi overzicht van de huidige behandelstrategie van gereponeerde distale radiusfracturen en mogelijke aandachtspunten hierin.

Disclosure Geen belangenverstrengeling aanwezig.

Referenties

1. Richtlijnendatabase. richtlijnendatabase.nl/richtlijn/distale_radiusfracturen/startpagina_-_distale_radiusfracturen.html/01-03-2021

2. Barvelink B, Reijman M, Schep NWL, Brown V, Kraan GA, Gosens T, et al. The CAST study protocol: a cluster randomized trial assessing the effect of circumferential casting versus plaster splinting on fracture redisplacement in reduced distal radius fractures in adults. BMC Musculoskelet Disord. 2021;22(1):370

3. Jung HW, Hong H, Jung HJ, Kim JS, Park HY, Bae KH, et al. Redisplacement of Distal Radius Fracture after Initial Closed Reduction: Analysis of Prognostic Factors. Clin Orthop Surg. 2015;7(3):377-82.

4. Caruso G, Tonon F, Gildone A, Andreotti M, Altavilla R, Valentini A, et al. Below-elbow or above-elbow cast for conservative treatment of extra-articular distal radius fractures with dorsal displacement: a prospective randomized trial. J Orthop Surg Res. 2019;14(1):477.

5. Wik TS, Aurstad AT, Finsen V. Colles' fracture: dorsal splint or complete cast during the first 10 days? Injury. 2009;40(4):400-4.

6. Bruce KK, Merenstein DJ, Narvaez MV, Neufeld SK, Paulus MJ, Tan TP, et al. Lack of Agreement on Distal Radius Fracture Treatment. J Am Board Fam Med. 2016;29(2):218-25.

7. Tseng PT, Leu TH, Chen YW, Chen YP. Hematoma block or procedural sedation and analgesia, which is the most effective method of anesthesia in reduction of displaced distal radius fracture? J Orthop Surg Res. 2018;13(1):62.

8. Siebelt M, Hartholt KA, Winden DFM van, Boot F, Papathanasiou D, Verdouw BC, et al. Ultrasound-Guided Nerve Blocks as Analgesia for Nonoperative Management of Distal Radius Fractures-Two Consecutive Randomized Controlled Trials. J Orthop Trauma. 2019;33(4):e124-e30.

9. Drager J, Carli A, Matache BA, Berry GK, Reindl R, Harvey EJ. Circumferential Casting of Distal Radius Fractures. J Orthop Trauma. 2014;28(8):e186-90.

10. Grafstein E, Stenstrom R, Christenson J, Innes G, MacCormack R, Jackson C, et al. A prospective randomized controlled trial comparing circumferential casting and splinting in displaced Colles fractures. Cjem. 2010;12(3):192-200.

11. Berger AC, Barvelink B, Reijman M, Gosens T, Kraan GA, Vries MR de, et al. Does circumferential casting prevent fracture redisplacement in reduced distal radius fractures? A retrospective multicentre study. J Orthop Surg Res. 2021;16(1):722.

12. Capo JT, Renard RL, Moulton MJ, Schneider DJ, Danna NR, Beutel BG, et al. How is forearm compliance affected by various circumferential dressings? Clin Orthop Relat Res. 2014;472(10):3228-34.

13. Bentohami A, Delft EAK van, Vermeulen J, Sosef NL, Korte N de, Bijlsma TS, et al. Non- or Minimally Displaced Distal Radial Fractures in Adult Patients: Three Weeks versus Five Weeks of Cast Immobilization-A Randomized Controlled Trial. J Wrist Surg. 2019;8(1):43-8.

14. Zollinger PE, Tuinebreijer WE, Breederveld RS, Kreis RW. Can vitamin C prevent complex regional pain syndrome in patients with wrist fractures? A randomized, controlled, multicenter dose-response study. J Bone Joint Surg Am. 2007;89(7):1424-31.

15. Richtlijnendatabase. richtlijnendatabase.nl/richtlijn/complex_regionaal_pijn_syndroom_type_1/startpagina_-_complex_regionaal_pijnsyndroom.html/01-03-2021